Spraak


Bij spraak gebruik je de spieren van je lippen, de tong en je gehemelte. Deze vormen de klank van letters en woorden. De besturing van al die spieren is niet eenvoudig. Soms verloopt de ontwikkeling van de articulatie niet vanzelf. Dan is er extra ondersteuning nodig. Soms bijvoorbeeld na een beroerte, moet er weer opnieuw geoefend worden met spreken.



Vertraagde spraakontwikkeling

Men spreekt van een vertraagde spraakontwikkeling als de uitspraak van het kind duidelijk achterblijft bij die van leeftijdgenootjes. Jonge kinderen spreken de woorden meestal onvolledig uit. Bijvoorbeeld ‘toe’ voor ‘stoel’ of ‘ba’ voor ‘bal’. Dat is heel normaal. Maar sommige kinderen blijven langer dan normaal uitspraakfouten maken. Dit kan de verstaanbaarheid zodanig beïnvloeden dat het kind zich niet duidelijk kan maken op een manier die bij de leeftijd hoort.

Wanneer een kind naar de basisschool gaat moet het zich al verstaanbaar kunnen maken. Een kind van vijf jaar kan de meeste klanken en combinaties van klanken goed uitspreken.

De oorzaken van een vertraagde spraakontwikkeling kunnen een onvoldoende aansturing van de mondmotoriek zijn, maar ook het verkeerd geautomatiseerd hebben van de uitspraak van bepaalde klanken. We noemen dit de fonologische processen. Bijvoorbeeld

• alle lange medeklinkers fff, sss, vervangen door stopklanken zoals t , p of k

• alle voorletters p, t, l, vervangen door achterletters k, j

• het weglaten van letters

• klanken die door de mond horen via de neus (nasaliteit)

• enz

Ook slechthorendheid of veel middenoorproblemen kunnen een articulatieachterstand tot gevolg hebben maar vaak is er geen duidelijke oorzaak voor de vertraagde spraakontwikkeling.


Wat doen wij?

We brengen in kaart welke fonologische processen nog niet goed verlopen. Vervolgens maken we een plan van (in welke volgorde) aanpak. We hebben verschillende methodes ter beschikking waarbij op een speelse manier met het kind de juiste uitspraak wordt geoefend. Er worden luisteroefeningen gedaan waarbij het kind leert minimale verschillen tussen klanken/woorden te onderscheiden. Er wordt gewerkt aan de mondmotoriek. Ouders krijgen duidelijke uitleg hoe ze thuis kunnen oefenen. 


Verbale ontwikkelingsdyspraxie

Bij sommige kinderen komt het leren praten maar niet of maar moeizaam op gang. Eén van de oorzaken van het niet of verkeerd spreken kan een verbale ontwikkelingsdyspraxie zijn. Het kind heeft problemen met het programmeren, afstemmen en controleren van de bewegingen die nodig zijn voor het spreken. De mond wil niet op de juiste manier bewegen.

Door deze stoornis zijn de klanken die het kind maakt soms onherkenbaar of ze komen in het woord op de verkeerde plaats terecht. Het komt voor dat het kind de klank wel in het ene woord kan maken en niet in het andere. Het kan zelfs zo zijn dat een klank of woord niet uitgesproken kan worden, terwijl het op een ander moment wel lukte. Ook andere activiteiten van de mond kunnen problemen geven zoals eten, drinken, blazen en zuigen.


Wat doen wij?

We onderzoeken de spraak en de mondmotoriek van het kind, observeren het eten en drinken en stellen een diagnose. De logopedische therapie is gericht op het leren aansturen van de spraakbewegingen. Er wordt geoefend om bewegingen van de tong, lippen, kaken en het gehemelte nauwkeurig te maken. Op een speelse manier worden spraakklanken apart geoefend, gekoppeld aan symbolen en/of gebaren. Eerst dezelfde klank achter elkaar, dan afgewisseld met een andere klank, dan meer klanken afwisselen, enzovoorts. Het kind wordt hierdoor vaardiger in het sturen van de bewegingen van de mond. Dit lukt niet met een paar keer oefenen, maar vereist een geregelde en consequente training, ook thuis.

De duur en resultaten van de logopedische therapie zijn afhankelijk van de ernst van de uitspraakproblemen en van het tijdstip waarop de therapie begonnen is. De therapie kan al op zeer jonge leeftijd (twee á drie jaar) starten.


Nasaliteitsstoornis

Men spreekt van een nasaliteitsstoornis wanneer er tijdens het spreken te veel of te weinig lucht door de neus gaat. Tijdens het spreken moeten de meeste klanken door de mond worden gevormd. Het zachte gehemelte wordt hierbij opgetrokken. Hierdoor wordt de mondholte aan de achterzijde afgesloten, zodat er geen lucht door de neus ontsnapt. Slechts bij drie spraakklanken, de /m/, /n/ en /ng/, is er geen afsluiting nodig, zodat deze klanken door de neus klinken.

De oorzaak van een nasaliteitsstoornis kan organisch zijn bijvoorbeeld een open gehemelte of een scheef neustussenschot, maar ook functioneel; een niet goed werkend zacht gehemelte (soms met een neurologische achtergrond).

We onderscheiden drie soorten:

De open neusspraak. Deze is het meest storend voor de verstaanbaarheid. Tijdens het spreken ontsnapt teveel lucht via de neus bij de klanken die door de mond gevormd worden. Dit zien we bij een open gehemelte, een te kort of niet goed functionerend zacht gehemelte, en soms na een operatie aan de neusamandel.

De gesloten neusspraak. De spraak klinkt verstopt. De oorzaak kan een scheef neustussenschot zijn, maar ook neuspoliepen, een vergrote neusamandel of gezwollen neusslijmvliezen.

De gemengde neusspraak.Een combinatie van beide vormen.


Wat doen wij?

De logopedist onderzoekt de mate van de nasaliteitsstoornis en de invloed daarvan op de verstaanbaarheid. Logopedische behandeling is zinvol bij een functionele oorzaak. Bij open neusspraak zal de behandeling bestaan uit training van de gehemeltespieren. Bij gesloten neusspraak zal het accent liggen op het beter leren gebruiken van de neusweg. De behandeling van de gemengde neusspraak bestaat uit een combinatie. In alle gevallen werken we aan een betere uitspraak en verstaanbaarheid.


Slissen en lispelen

Bij slissen of lispelen wordt de /s/ verkeerd uitgesproken. Door te slappe tongspieren of te weinig beheersing van de tongmotoriek klinkt de /s/ onzuiver.

Bij lispelen wordt de tong naar voren tussen de tanden geduwd waardoor een onzuivere /s/ wordt gehoord. Soms wordt ook bij andere klanken de tong naar voren geduwd, zoals de /t/ en de /d/. De tong kan zijwaarts breed tussen de zij-tanden of kiezen worden geschoven. Ook dan ontstaat een onzuiver /s/-geluid.

Bij slissen verloopt de luchtstroom bij de s, t, d,  via de wangen, in plaats van midden door de mond.

Slissen en lispelen gaan vaak samen met foutief slikken (slikken met tongpers). De tong duwt, door de voorwaartse of zijwaartse bewegingen de tanden uit elkaar waardoor bijvoorbeeld een open beet ontstaat. Afwijkende mondgewoonten zoals duim- of vingerzuigen, zijn een in stand houdende factor voor het slissen, lispelen en interdentaal slikken.

Gebitscorrectie door een orthodontist heeft alleen effect als ook het slissen, lispelen en de eventuele afwijkende mondgewoonten worden afgeleerd.


Wat doen wij?

We gaan na wat de oorzaak van het slissen is. Het onderscheid tussen een goede en een foute /s/ wordt aangeleerd; hierbij worden het luisteren, kijken en voelen ingeschakeld. Met mondmotoriek-oefeningen worden de spieren in de mond versterkt en men leert de tong op de juiste wijze te besturen. We oefenen de juiste articulatie op klankniveau en daarna gaan we dit stap voor stap oefenen in het spreken. Is er nog sprake van duim-, of vingerzuigen of foutief slikken, dan gaan we daar ook mee aan de slag.


Stotteren en niet-vloeiend spreken

We maken onderscheid tussen stotteren en niet vloeiend spreken. Niet vloeiend spreken is een timingsprobleem, een aanleg tot ontregeling van de spraakmotorische processen. Dit zijn ademhaling, stemgeving en articulatie. Niet vloeiend spreken begint meestal bij kinderen tussen de twee en zeven jaar, maar het kan zich ook op latere leeftijd, bijvoorbeeld tijdens de puberteit, ontwikkelen. We horen een redelijk ontspannen herhalen van klanken, lettergrepen en woorden. Bij de meeste kinderen gaat het vanzelf over, maar bij sommige kinderen is behandeling door een logopedist of stottertherapeut nodig. Niet-vloeiend spreken kan zich ontwikkelen naar stotteren.

Maakt u zich zorgen over het niet vloeiend spreken van uw kind dan is dat altijd reden om met ons contact op te nemen!

Bij stotteren zien we naast niet-vloeiendheid (het timingprobleem) emoties, spanning, onzekerheid en negatieve gedachten rond het (niet vloeiend) spreken. Die vormen, samen met eventuele omgevingsfactoren uiteindelijk de in stand houdende factoren voor het stotteren. Stotteren is een spraakstoornis waarbij de spraakbeweging niet vloeiend verloopt. Klanken of lettergrepen worden herhaald of verlengd. Soms worden ze er met veel spanning uit geperst. We zien soms mee-bewegingen in het gezicht en van lichaamsdelen, verstoring van de adem, transpireren en spanning. Ook zijn er verborgen symptomen zoals het vermijden van situaties, bepaalde woorden of klanken omzeilen, gebrek aan zelfvertrouwen en angst om te spreken. Meer informatie over stotteren. www.ouders.nl/lstotter.htm

Informatiefilmpje over stotteren en de impact van stotteren https://www.youtube.com/watch?v=0hlB6noblIk


Wat doen wij?

De logopedist zal een onderzoek doen naar het stotteren. Zijn er problemen op het gebied van de spraakmotoriek of taal? Hoe is het spreek en leeftempo? Zijn er emotionele factoren, spanningen, omgevingsfactoren of combinaties daarvan? Hoe heeft het stotteren zich ontwikkeld? In welke fase is het stotteren?

N.a.v. het onderzoek stellen we een handelingsplan op. Het kind wordt soms direct behandeld, en soms bestaat de begeleiding uit indirecte therapie, waarbij de omgeving van het kind gecoached wordt. Maar altijd worden de ouders/verzorgers en vaak ook het gezin bij de behandeling betrokken. 

Bij ouderen bij wie het stotteren zich al verder ontwikkeld heeft richt de behandeling zich op de factoren die van invloed zijn op het totale stotterprobleem: emoties, gedachten en omgeving. Wanneer deze niet zoveel invloed hebben op het stotterprobleem, wordt het accent van de behandeling meer verschoven naar vloeiendheidstraining. Hierbij kan gedacht worden aan vertraging van het spreektempo, het aanleren van spraaktechnische vaardigheden, waarbij gebruik gemaakt wordt van ademoefeningen en ontspanningsoefeningen.

Vloeiendheid is niet altijd het einddoel. Geen last meer hebben van het stotteren, daar gaat het om!


Broddelen

Doordat er bij broddelen herhalingen van woorden en klanken zijn, lijkt het soms op stotteren. Een duidelijk verschil met stotteren is dat de broddelaar niet opmerkt dat hij onduidelijk spreekt met veel herhalingen, halve zinnen, enz. Spanning en emotie spelen bij het broddelen geen rol. Sterker nog: onder spanning zal de broddelaar beter spreken.

Broddelen is een stoornis in het spreken, die zich uit als een niet-vloeiende of aritmische, moeilijk verstaanbare spraak. Opvallend zijn een slappe uitspraak en een hoog spreektempo, het ineenschuiven van woorden (bijvoorbeeld ‘tevisie’ in plaats van 'televisie'), stopwoordjes, snelle woordherhalingen en klankherhalingen, en moeilijkheden met het formuleren van gedachten, ook schriftelijk. Broddelen kan samen gaan met hyperactiviteit en een slechte concentratie, dit hoeft echter niet. De luisteraar zal de persoon die broddelt vaak slecht verstaan en reageren met: "Wat zeg je?". De spreker merkt wel dat er iets mis is met zijn spreken, maar hij weet niet precies wat. Broddelen is als een stoornis in de communicatie te beschouwen.


Wat doen wij?

Werken aan de afzonderlijke elementen zoals tempo, woorduitstempeling, gedachten ordenen en onder woorden brengen. Maar ook aandacht en concentratie. Bewustwording. Bij zogenaamde risicokinderen: kinderen bij wie een late of vertraagde spraakontwikkeling wordt geconstateerd en bij wie broddelen in de familie voorkomt wordt de behandeling breder getrokken. Ook kinderen met lees- en spellingproblemen kunnen hierbij horen.

Bij (jong)volwassenen richt de behandeling zich vooral op bewustwording van de eigen spraak, uitspraaktraining, training in correct formuleren en ritme- en intonatietraining. Het resultaat van de behandeling hangt, naast de ernst van het broddelen, af van doorzettingsvermogen, concentratievermogen en motivatie.


Strottenhoofdkanker

De eerste klachten die optreden zijn afhankelijk van de plaats van de afwijking. Bij een tumor die begint bij de stembanden zal heesheid optreden. Deze heesheid is eerst wisselend, maar wordt steeds erger. Hoe vroeger de tumor ontdekt wordt, hoe minder schade er kan ontstaan. Bij aanhoudende heesheid of vage slikklachten is het daarom raadzaam naar de huisarts te gaan. Voor meer informatie, zie ook informatie van de NSvG patiëntenvereniging.


Wat doet de logopedist?

De logopedist doet onderzoek naar de resterende mogelijkheden met betrekking tot het stemgebruik. U moet hiervoor naar een logopedist die gespecialiseerd is in deze problematiek. Helaas kunt u hiervoor niet bij ons terecht maar ik help u graag met het vinden van een collega die u wel kan begeleiden of informeer bij uw specialist naar een logopedist met ervaring met deze problematiek.  Spraakproblemen met een neurologische achtergrond worden besproken onder neurologische stoornissen.